
Door Eva Oude Elferink / 5 juli, 2013
In New York, Parijs en Londen worden al jaren bijen gehouden tussen het stadse beton. Het bedreigde beestje blijkt daar beter te gedijen dan op de monocultuur van het platteland.
Het zijn de balkons. De parken en tuintjes. Maar ook de daken, waar potten met bloemen en kruiden de verder grijze boel wat kleur geven. Eigenlijk is de stad een soort Albert Heijn voor honingbijen: keuze te over. ‘Terwijl het platteland al jaren steeds eentoniger wordt’, zegt stadsimker Geert van Kerckhove (30, organisator van imkercursussen bij stichting I Love Beeing) Hij draait een sjekkie en inhaleert diep. ‘Op aardappelvelden of bij de knollenteelt wordt elke wilde bloem of onkruid uitgeroeid. In de stad is het stuifmeelaanbod vaak groter en diverser.’
We staan op het dak van een Amsterdams appartementencomplex. Beneden joelen kinderen, rinkelen trams. Van Kerckhove lijkt het niet te horen. Hij zit gehurkt voor zijn bijenkast en staart gebiologeerd naar de beestjes die in en uit vliegen. Ieder moment kan zijn koningin ervandoor gaan met een deel van het volk, het zogenaamde zwermen. Zo maakt ze plaats voor nieuwe koninginnen die op het punt staan geboren te worden. ‘Veel imkers zien zwermen als een teken dat je je volk niet onder controle hebt’, zegt Van Kerckhove. ‘Die kiezen ervoor hun volk kunstmatig te splitsen. Maar als biologisch imker wil ik niet ingrijpen in hun natuurlijke gedrag.’
De van oorsprong Gentenaar heeft er momenteel een dagtaak aan om zijn acht kasten in de gaten te houden. Die staan kriskras door Amsterdam, in parken en op daken van openbare gebouwen. ‘Als ze met zijn tienduizenden uitvliegen op zoek naar een nieuwe nestplaats, moet ik er snel bij zijn. Je wilt niet dat ze aan een lantaarnpaal gaan hangen.’ Drie jaar geleden verruilde Van Kerckhove zijn goedbetaalde baan als conceptontwikkelaar van interactieve televisie voor een witte kap en bijenkasten. ‘Ik wilde mij verdiepen in de wereldproblemen. Het klimaat, het plasticprobleem. Bij toeval zag ik een documentaire over de bijensterfte op het platteland. Toen dacht ik: hier kan ik iets aan doen.’
Niet dat hij urban beekeeping heeft bedacht. In steden als Parijs en Londen kijken mensen allang niet meer raar op als ze op dakterrassen tussen de ligstoelen en ledlampverlichting een bijenkast aantreffen. Bijenhouden is net als groene stroom en biologisch eten: verantwoord, hip. Dat blijkt ook uit de wachtlijsten voor imkercursussen. De teller van de Nederlandse Bijenhoudersvereniging (NBV) staat dit jaar op zo’n 900 cursisten, in 2010 waren dat er nog geen 350. Paul van Rooijen (66), secretaris van Imkersvereniging Den Haag. ‘Ik weet nog goed hoe wij tien jaar geleden artikeltjes in de krant moesten plaatsen, in de hoop dat we met zo’n acht man vol zouden raken.’ Inmiddels is er voor de Haagse cursus een wachtlijst tot het voorjaar van 2017.
Dat we en masse aan het imkeren zijn geslagen, komt mede door documentaires als Le mystère de la disparation des abeilles (de film die Van Kerckhove zag) en More than honey, een succes tijdens het jongste documentairefestival IDFA. Sindsdien weet ook het grote publiek wat wetenschappers al tien jaar weten: dat bijenvolken over heel de wereld massaal de winter niet meer overleven. Met alle gevolgen van dien. Het bedreigde beestje maakt pijnlijk duidelijk hoe kwetsbaar ons ecosysteem is: een derde van ons voedsel hebben we direct of indirect aan de bestuivende honingbij te danken. Zonder bijen geen avocado’s, geen appels, geen chocola. Geen honing. Kortom: een halflege supermarkt.
Nog steeds is de wetenschap verdeeld over de oorzaak van de bijensterfte. De varroamijt, een ziekteverspreidend beestje, wordt genoemd, de gebrekkige biodiversiteit op het boerenland, pesticiden (neonicotinoïden om precies te zijn) en combinaties van deze drie factoren. Feit is dat de helft van de Nederlandse bijensoorten momenteel met uitsterven wordt bedreigd. Wat ook vaststaat: bijen gedijen inmiddels beter in de stad dan op het platteland. ‘Ironisch hè?’, bromt Van Kerckhove terwijl hij met een beitel voorzichtig een raam uit zijn kast loswrikt. ‘Niet dat in de stad geen pesticiden worden gebruikt. Maar op het platteland gebeurt dat op veel grotere schaal.’
Toch is het stadsimkeren volgens Paul van Rooijen niet alleen geboren uit idealisme. ‘Steeds meer mensen ontdekken dat ze zelf bijen kunnen houden, ook in de stad.’ Niet dat imkeren zo’n gemakkelijke hobby is. ‘Het zijn toch bijen. Toen ik begon, dacht ik dat ik alleen maar lek zou worden gestoken. Maar de bij steekt helemaal niet zo snel. En ach, je went eraan.’ Met een basiscursus kom je al een heel eind. Je moet toch leren hoe je raten met duizenden krioelende bijen op broed en stuifmeel controleert of vanaf wanneer je je volk kunstmatig moet bijvoeren met suikerwater (vlak voor of tijdens de wintermaanden). Een bijenkast is zo aangeschaft, een volk is vaak bij de cursus inbegrepen. Lastiger is de locatie. In principe kan imkeren overal, ook op het balkon. Of dat mag, verschilt per gemeente: de algemeen plaatselijke verordening kan je verbannen naar een afgelegen park.
Heel arbeidsintensief hoeft bijenhouden trouwens niet te zijn. Er zijn ervaren imkers die per volk aan drie uur per jaar genoeg hebben, volgens de bijenhoudersvereniging NBV, maar je hebt je wel te houden aan hun ritme. ‘Bijen zijn geen huisdieren die je voert wanneer jij wilt’, zegt Árpád Gerecsey (47), innovatiestrateeg in het dagelijks leven. ‘In de winter heb je er bijna geen omkijken naar. Maar in de zomer, als ze willen gaan zwermen, kan ik er al snel een paar uur per dag mee bezig zijn.’ Nu rijdt hij ’s ochtends voor zijn werk soms even snel met de bakfiets langs een van zijn acht kasten in Amsterdam. Moet hij voor werk naar het buitenland? Dan heeft hij een imkermaatje die de boel in de gaten houdt. ‘Het is vooral een kwestie van plannen.’
En ja, het kan misgaan. Ook in de stad. De twee volken die Gerecsey op een platje van de Stadsschouwburg in Amsterdam hield, hebben de winter niet overleefd. Bij de een waaide het dak eraf waardoor de bijen natregenden. Voor het andere volk bleek de winter te streng. Gerecsey: ‘Dat was een beetje pech. Of het nou met die grote, boze bijensterfte te maken heeft, weet ik niet.’ Hij haalt een raam uit zijn kast en strijkt er met zijn vinger langs. Een goudgele massa blijft aan zijn vinger plakken. Hij doet dit toch vooral voor zijn lol. Dat hij de bij er ook mee helpt, is mooi meegenomen. Likkend aan zijn vinger: ‘Dit ook trouwens.’