Door Eva oude Elferink / 26 oktober 2013
Je kunt er skiën, ijsklimmen of op huskytocht. Maar de echte avonturier komt naar Fins Lapland voor de wildernis.
Eigenlijk zou de Laplandse sneeuw nu steviger moeten zijn. Overdag geen temperaturen onder nul, meer vochtigheid in de lucht. Dan gaat de sneeuw zetten, wordt het harder en makkelijker om op te lopen. Maar de laatste weken was het kouder dan normaal in het Finse Pyhä, 120 kilometer boven de Poolcirkel. Nachten waarin het kwik -17 bereikt, lopen over in dagen van -3 graden. Met als gevolg: droge poedersneeuw die als kleine kristallen knispert onder onze sneeuwschoenen en ons om de zoveel tijd tot onze knieën opslokt.
Maar we hebben de zon nog. De incidentele Fin die we tegenkomen tijdens onze driedaagse trekking door het Pyhä Luosto National Park zal zeggen dat we in onze handen mogen wrijven met dit prachtige weer. Het heeft inderdaad iets wonderlijks, de kraakheldere blauwe lucht die fel afsteekt tegen het witte landschap waar we doorheen ploegen. Wat zich onder onze voeten bevindt, blijft geheim. Alleen een blik op de kaart verklapt dat we moerassen oversteken en veengronden bewandelen. Omringd door dennebomen van soms wel honderden jaren oud.
En dat op zo’n drie uur vliegen van Amsterdam. Hier bevindt zich het laatste stukje wildernis van Europa. Tenminste, zo zeggen de Laplanders (noem ze geen Lappen, dat vinden ze een belediging) dat graag. Lapland strekt zich uit over het noordelijkste deel van Noorwegen, Zweden, Finland en een stukje van Rusland. Het leven is er ruwer, de temperaturen zijn er extremer. In de winter neemt de nacht het leven over, in de zomer lijkt er aan de dagen geen einde te komen. Wie in het voorjaar komt, ziet de nachten per dag korter worden. In het najaar precies andersom.
Juist door al die extremen gold Lapland lange tijd als een onbereikbare droombestemming voor veel toeristen. Daar is de afgelopen jaren verandering in gekomen, mede door chartervluchten die nu direct op het Finse Rovaniemi – de hoofdstad van Lapland en de thuisplaats van de Kerstman – vliegen. Wie de Oostenrijkse après-ski wel heeft gezien, kan zo afreizen naar het land van de husky’s en de rendieren.
Daarin schuilt ook een gevaar, zegt René Köhler (41) uit Zaandam. Samen met zijn vrouw Gerda Swartsenburg (42) kocht hij een aantal jaren geleden de houthakkershut Ukonhattu aan het Pyhäjärvi-meer, op een kwartier rijden van de skipistes van Pyhä. Vanuit de grondig verbouwde lodge, opgetrokken uit Scandinavische dennen, leiden ze hun reisorganisatie Scandinavian Wintersports. ‘Nu toeristen hier zo makkelijk komen, gebeurt het nogal eens dat zij valse verwachtingen hebben. Wie denkt hier een lieflijk Alpengebied te treffen, loopt het risico teleurgesteld naar huis te gaan.’
Hij wil maar zeggen, de omstandigheden hier in het noorden zijn heftiger. ‘Zeker in de winter, wanneer de temperatuur overdag niet boven de -20 graden komt en de zon al om twee uur ’s middags ondergaat.’ Juist dat ruige is wat hem, een voormalig ski- en snowboardleraar, en Gerda ruim tien jaar geleden naar deze plek bracht. ‘Dit is de wildernis, de echte wildernis’, zegt Köhler, de armen gespreid, een grijns op zijn zongebruinde gezicht. Dan, met een knipoog: ‘Maar wel met een infrastructuur.’ Want waar de auto niet komt, daar komt de sneeuwscooter wel.
En zo’n wildernis, die moet je als een wildernis beleven. Niks geen open haarden en warme chalets, maar sneeuwschoenen onder je voeten en een vier-seizoenentent op je rug. Of, in ons geval, in een pulka: een slee, speciaal voor lange tochten door sneeuwlandschappen. Neemt niet weg dat wij allemaal een rugzak dragen, die iedere nieuwe dag minstens 2 kilo zwaarder lijkt te zijn geworden. Zeker als je wegzakt in wat eruitzag als een toch redelijk solide stuk sneeuw.
‘Wij’ zijn een club van zeven. Je hebt Anja, de mantelzorgconsulent, en haar zoon Joep, een promovendus in elektrotechniek. Het scouting-stel Roxanne en Jos, zeezeilster Rolien en vrachtwagenchauffeur John. Wat dit gezelschap bindt, is de liefde voor avontuur en het buitenleven. Net als de verslaggever hebben ze zich opgegeven voor de ‘Into the wild’-wintertrekking, vernoemd naar een boek(-verfilming) over een jongen die op eigen houtje de wildernis van Alaska intrekt. Een waargebeurd verhaal. Dat hij zijn avontuur niet overleeft, vergeten we maar even.
Van de hoofdpersoon moeten we vooral leren hoe we het niet moeten doen, zegt onze gids Jeroen Daams (37). ‘Het lijkt een romantisch idee, zomaar de wildernis intrekken. Maar zonder goede uitrusting, zonder noodplan, ben je nergens.’ Met die gedachte in ons achterhoofd liggen we de dag voor vertrek op de houten vloer van de lodge, gebogen over een kaart van het nationaal park, frommelend aan een kompas. Jos Breek (27) – technisch consultant, in het weekend begeleider van de Welpjes van Scouting Uithoek – probeert met zijn gps de lodge terug te vinden op de kaart.
Hij en zijn vriendin hebben het weleens geprobeerd, zegt Breek. Zo’n strandvakantie naar Chersonissos. ‘Vre-se-lijk.’ Liever gaan ze vlotten bouwen in Noorwegen of toeren met de Honda-fanclub waarvan ze lid zijn. Ze hebben vaker gewandeld met gps, zegt Breek. ‘Maar dan heb je het over dagtochten en uitgezette paden. Daar kun je dit niet mee vergelijken. In de sneeuw ben je volledig overgelaten aan je kaart en gps.’ Ze hebben zich grondig voorbereid. Voor vertrek zijn ze met rugzakken en gps in een natuurgebied bij hun huis gaan wandelen. ‘Even kijken hoe dat gaat met zo’n volle tas.’
Toch zijn het vooral de eerste stappen op sneeuwschoenen die onwennig aanvoelen. Scherpe, ijzeren tanden boren zich onder de bal van onze voeten een weg door de zachte sneeuw. Vooraf waren we gewaarschuwd: de eerste dag zou het zwaarst worden. Als we ’s ochtends door een langgerekte kloof lopen waar ijstijden hun littekens op de rotsen hebben nagelaten, lijkt het allemaal nog mee te vallen. Aan weerszijden worden we ingesloten door witte muren. Sporen van crosscountryskiërs worden afgewisseld door de pootafdrukken van een poolhaas.
Dan doemt de Noitatunturi op. Een steil, wit gevaarte van 540 meter hoog waar op de top geen boom de ijzige wind heeft kunnen trotseren. Sneeuwstokken worden stevig vastgegrepen, mutsen worden diep over de oren getrokken. Onze passen worden kleiner, voorzichtiger. Hoe hoger we klimmen, hoe desolater we ons voelen. De sporen van crosscountryskiërs zijn verdwenen. De vallei onder ons is een lappendeken van dennebomen en witte vlekken waaronder meren schuilgaan. Al snel wordt ons duidelijk dat we straks ook over een van die witte vlekken zullen lopen.
Aan de rand van het Huttujärvi-meer bevindt zich onze eerste overnachtingsplek. Terwijl Breek op zijn gps kijkt hoeveel kilometer we die dag hebben gelopen (13,3), waagt een deel van de groep zich aan het opzetten van de tenten: sneeuw platstampen, de boel ‘op laten ijzen’, en dan met bevroren vingers de tentstokken in elkaar schuiven. In plaats van haringen worden skistokken in de zachte sneeuw gepind. Een paar meter verder kringelen zwarte rookpluimen vanuit het kampvuur omhoog. Sneeuw wordt gesmolten voor thee, in een andere ketel borrelt rendiersoep. Naast het vuur gaart op een houten plank een zalmmoot.
De zon is nog niet ondergegaan als de avondkou onze adem bevriest. Een extra fleecetrui biedt geen bescherming tegen de temperatuur die onder de -10 graden is gedaald. Onze redding is een piepklein houten hutje aan de rand van het meer; een sauna met een deur zo laag dat zelfs de kleinsten moeten bukken. De dampende lucht uit de houtgestookte ketel verwarmt onze verkleumde spieren evenals de stukken thermo-ondergoed die over de deurklink zijn gehangen. Buiten worden zweetdruppels met water uit een wak afgespoeld terwijl boven ons miljoenen sterren fonkelen. Nog nagloeiend duiken we in onze slaapzak.
‘Waar maak je zoiets nou mee?’ Met glimmende ogen kijkt John Versteeghen (39) naar de plek waar zojuist twee jonge rendieren het bos in zijn verdwenen. Het is voor het eerst in twee dagen dat we ze in het wild zien, tot dan toe moesten we ons tevreden stellen met sporen in de sneeuw. ‘Die kunnen we afvinken’, grapt hij. We hebben zojuist in recordtempo ons tweede kamp opgezet. Vanavond geen zalmmoot, maar zakjes vriesvoedsel. ‘Het echte werk’, volgens Versteeghen, wiens stevige bergschoenen verraden dat dit niet zijn eerste trekking is. De tocht valt hem best mee. ‘En dat is alleen maar goed. Het moet wel leuk blijven.’
Zijn vriendin kreeg hij niet mee op deze reis. ‘Die heeft niet zoveel met kou.’ Prima, vindt Versteeghen. Hij is gewend aan de uren alleen, scheurend in zijn vrachtwagen door heel Europa. Dit jaar was het plan om met een sneeuwscooter door Noord-Rusland te trekken, maar dat leek hem bij nader inzien toch te stil. ‘Hier is de stilte niet zo doods.’
De eerste pijntjes ontstaan op dag drie. Het slapen op dunne matjes begint zijn tol te eisen, schoenen worden niet meer droog. En dan de blaren. Driftig worden hielen vol Compeedpleisters geplakt. Nog 11 kilometer voor de boeg. We zijn al even op weg als plotseling een opgewonden kreet klinkt. ‘Rendier!’ Tussen de bomen staren twee kraaloogjes ons aan. Na wat voelt als een eindeloze seconde schiet het beest sierlijk weg tussen de bomen. ‘Zag je dat gewei?’, roept Breek opgewonden. ‘Dit was echt een grote! Is dit into the wild of niet?’
De echte beloning wacht ons die avond in de lodge, waar Köhler de hottub aan de rand van het meer heeft opgestookt. Een grote, ronde ton. Köhler heeft hem zelf in elkaar getimmerd. Met biertjes en een fles Black Grouse in de hand laten we ons in het water van 38 graden zakken. ‘Man, dit is toch ook wel genieten.’ Nippend aan zijn whisky verdwijnt Versteeghen met zijn ruim 2 meter lange lijf tot aan zijn kin in het warme water. ‘Nu alleen nog wat noorderlicht.’
De fles is half leeg en de eersten zijn al gaan slapen als Versteeghen plotseling opveert. ‘Daar!’