schermafbeelding-2013-08-22-om-14-33-15
De Volkskrant

Door Eva Oude Elferink / 17 augustus 2013

Een taal leren, dat doe je bij de nonnen in Vught. Het bekendste taleninstituut van Nederland bestaat 50 jaar. Van de nonnen loopt er nog één rond, Annette Heere.

In de schaduw van een overhangende eik hangt Jezus aan een 5 meter hoog kruis. Op de plek waar zijn linkerhand een schaduw op de grond zou moeten werpen, glimt een zwarte Porsche Cayenne in de middagzon. Jezus zelf glimt niet. Zijn gietijzeren torso is dof, het stenen blok waarop hij staat door vele regenbuien in voorbije jaren aangetast. Strengen klimop proberen hun weg omhoog te vinden naar zijn vastgepinde voeten. Zo staat hij daar, zijn rug gekeerd naar de parkeerplaats en het kolossale gebouw van taleninstituut Regina Coeli dat achter hem is verrezen. Als herinnering aan wat ooit was.

Noem ze ‘de nonnen’, zelfs ‘de nonnetjes’ mag. Ze waren nog maar met zijn vieren toen ze in 1903 een villa betrokken op landgoed Eikenheuvel in Vught, gekocht voor 18 duizend gulden, een koopje. De zusters van de orde Kanunnikessen (zie kader) zouden uitgroeien tot een begrip. Niet om het klooster en meisjesinternaat dat ze lieten bouwen, maar om het talenpracticum dat ze daar jaren later in een gym- en tekenzaal zijn begonnen. ‘Op een gegeven moment wist iedereen, een taal leren doe je in Vught.’

Specifieker: ‘Bij de nonnen in Vught’, vult zuster Annette Heere – ferme tred, scherpe blik achter een dun montuur – aan. ‘Zo zijn we de geschiedenis ingegaan.’ Dit jaar viert het instituut zijn 50-jarig jubileum. De officiële naam, Regina Coeli (‘koningin des hemels’), is gebleven. De nonnen zijn dat niet. Ouderdom en ziekte hebben de van oorsprong Franse orde in Vught tot enkele zusters teruggebracht. Nog één van hen wandelt regelmatig door de gangen van het instituut: de 82-jarige Annette Heere. Om een vergadering bij te wonen, een praatje te maken met docenten, de mevrouw achter de balie te begroeten. ‘Het is toch fijn dat iets van ons straks overblijft.’

We staan op het terras, aan de achterzijde van het instituut. Waren alle ijzeren tafeltjes en stoelen zojuist bezet, nu is de boel verlaten. Een schoolbel heeft de lunchende cursisten naar binnen gedreven. Zuster Annette let er niet op. Ze tuurt naar het voetbalveld dat door een doorzichtig hek van het terras wordt gescheiden en wijst. Daar stond vroeger de villa. Daarachter het internaat. Op dit soort dagen vond ze het heerlijk om door de kloostertuin te lopen. Dat die tuin, net als alles eigenlijk, heeft plaatsgemaakt voor nieuwbouw en strakke tegels, voelt niet vreemd, zegt ze. ‘Er is toch iets prachtigs voor in de plaats gekomen?’

Diplomaten, zakenlui, buitenlandse aankopen van Ajax. Het gerucht gaat dat zelfs Máxima les heeft gehad ‘bij de nonnen’. De bijnaam van Nederlands bekendste taleninstituut zal de zusters waarschijnlijk overleven. Het ontstaan van het instituut is onlosmakelijk verbonden met een keerpunt in de geschiedenis van ‘de nonnetjes van Vught’.

Dat was begin jaren zestig, de tijd van Please Please Me en de provo’s; de tijd waarin alles verandert. Ook het kloosterleven gaat op de schop. Strenge regels vervallen, habijten worden vernaaid tot plooirokken. Internaten, geleid door zusters en paters, lopen leeg.

Op zoek naar nieuwe ‘zinvolle’ taken ontstaat onder de Vughtse zusters het idee voor een talenpracticum voor volwassenen. Zuster Annette vertelt graag en met zorgvuldig gekozen woorden over het verleden van het instituut. Al is het alleen al omdat ze er vanaf het prille begin bij is geweest. Als kloosterjongste en de enige met een rijbewijs reed zij in 1961 in een geleende auto drie zusters naar het Franse St. Cloud. Om instituten te bezoeken waarvan de zusters hadden vernomen dat er met een nieuwe vorm van taalonderwijs werd geëxperimenteerd. ‘Niemand had toen nog het idee dat we iets zouden beginnen wat zou uitgroeien tot wat het instituut vandaag de dag is. We wilden gewoon goed taalonderwijs geven.’

Ze was 21 toen ze zich aansloot bij de zusters Kanunnikessen. Het was 1953 en het kloosterleven was nog gewoon het kloosterleven: God zocht je in de stilte, de wereld buiten de muren trok je niet in als het niet hoefde. Onderlinge vriendschappen waren niet toegestaan, de bruiloft van je broer mocht je niet bezoeken. De begrafenis van je vader ook niet. Altijd droeg je een habijt. Het was streng ja, zegt zuster Annette. ‘Maar het hoorde erbij. Dat was het leven waarvoor je koos. Volledige toewijding aan God en de doelstellingen van de congregatie.’ Nee, benauwd heeft het haar nooit.

Dat ze de laatste zou zijn om zich bij de Vughtse orde van Kanunnikessen aan te sluiten, kon ze toen nog niet weten. Ze was ‘gegrepen door het mysterie God’ en ook het vooruitzicht om haar leven lang in het onderwijs te werken, klonk aantrekkelijk. ‘In die tijd was het in de katholieke wereld onmogelijk na je trouwen te blijven werken. Je werd onmiddellijk ontslagen. Vrouwen waren er ter ondersteuning van hun man en de opvoeding van de kinderen. Meer niet. Er zijn in die jaren best mensen geweest die intraden en dachten: nu kan ik altijd blijven werken.’

Maar tien jaar later zag de wereld er dus heel anders uit. Zuster Annette: ‘Ineens werd het normaal dat vrouwen die trouwden ook mochten werken.’ Ook binnen de kloostermuren begon het te rommelen. Noem het een ‘veranderend godsbesef’. ‘Waar het precies vandaan kwam, weet niemand. Mensen begonnen zich af te vragen waarom we God eigenlijk zochten in de stilte van de kapel; misschien zijn er wel overal vonkjes van zijn aanwezigheid. Zo ontstond onder kloosterlingen langzaam het idee dat we God ook in de wereld moesten gaan zoeken.’

Niet dat meteen overal de kloosterdeuren openvlogen. ‘Alles ging geleidelijk. Mensen mochten een keertje binnenkomen, mee-eten met de communiteit. De zusters mochten eens een dagje naar buiten. Voor hun eigen ontwikkeling of om familie te bezoeken.’ Het habijt werd vaker verruild voor andere kleding; Franse kloosternamen waren niet langer verplicht. ‘Dat leek iedereen wel zo praktisch.’

In Vught duurde het tot 1969 voordat Mère Marie Lidwine weer ‘gewoon’ zuster Annette Heere heette. ‘Bij ons kwam het een beetje laat op gang’, zegt ze. ‘We waren een internationale kloostergemeenschap, met zusters uit onder meer Frankrijk, Zwitserland en België. Ons hoofdbestuur zat in Frankrijk. Het ging niet overal zo snel als hier.’

Het was niet dat de Vughtse zusters die eerste jaren niets meekregen van wat er buiten hun kloostermuren gebeurde. Er kwamen discussies in de docentenkamer van de mms (middelbare meisjesschool); tijdens het middag- en avondeten in het klooster – voorheen altijd in stilte – werd voorgelezen uit kranten of boeken, veelal non-fictie. ”s Middags in het Frans, ’s avonds in het Nederlands. Ik herinner mij nog een verhaal over een reis naar Borneo en Nieuw-Guinea. Vaak ging het over zendelingen en missionarissen. En in de vakantie de Familie Von Trapp. Dan zat iedereen te genieten aan tafel.’

Niet alle zusters waren direct enthousiast toen ook binnen hun orde de regels versoepelden – hun leeftijden liepen uiteen van 30 tot 80. ‘Iedereen ging er op haar eigen manier mee om. Sommige zusters bleven het habijt tot hun dood dragen. Dat waren zij gewend, daarin voelden zij zich thuis.’ Zelf zou ze het leven zonder habijt niet meteen een bevrijding noemen, ‘maar het was wel prettig’. Fietsen of autorijden was toch lastig met een kap. ‘Als je wilde omkijken, moest je je hoofd zo ver draaien dat je er een stijve nek van kreeg.’

Dan luidt de schoolbel weer.  Zuster Annette kijkt verschrikt op. Dan: ‘Zeg, maar we zouden het toch over het taleninstituut hebben?’

De grote vernieuwingen mochten dan uitblijven in Vught, het besef groeide dat geen nieuwe nonnen zich nog bij de orde zouden aansluiten. ‘Natuurlijk was dat moeilijk in het begin. Tot je zelf ook anders tegen de wereld gaat aankijken en het begrijpt. Vroeger, met al die grote, katholieke gezinnen, waren ouders blij als een of twee kinderen intraden. Die waren tenminste onder de pannen. Voor een gezin in de jaren zestig, met maar één of twee kinderen, betekende intreden geen kleinkinderen. Het werd niet meer gestimuleerd.’ Zonder nieuwe zusters zou het moeilijk worden het meisjesinternaat draaiende te houden: ‘Lekenleidsters hadden vaste contracten en kregen een salaris.’

En er was die oproep van twee bisschoppen, Bekkers en Alfrink, eind jaren vijftig. ‘Ze zeiden: ‘Religieuzen, het is schitterend wat jullie hebben opgezet, maar het wordt overgenomen door de maatschappij. Kunnen jullie niet zoeken naar nieuwe taken?’

Drugsverslaafden passeerden de revue, arbeidsmigranten. Een paar zusters vertrok op missie naar Californië en Mexico, enkele anderen sloten zich aan bij een pastoraal experiment in de toenmalige nieuwbouwwijk Rotterdam-Alexanderpolder. En dan was er dus nog die reis met de drie zusters naar St. Cloud, in Frankrijk, waaruit het talenpracticum was voortgekomen. Zuster Annette: ‘Dat was bedoeld voor de mms. Dertig cabines met bandrecorders. Een prachtig instrument, maar de helft van de dag bleef het ongebruikt.’

Waarom dat practicum in de lege uren niet gebruiken voor taalonderwijs aan volwassenen? Katholiek, protestant, maakt niet uit. ‘Als het onderwijs maar ten bate van missie en ontwikkelingshulp was.’

Zendelingen en missionarissen dus. De Vughtse zusters vonden het prachtig. ‘We hadden plek. In het internaat stonden de gym- en tekenzaal inmiddels leeg. En we hadden de faciliteiten. Een keuken, schoonmakers. En omdat we een internationale communiteit zijn, beschikten we over voldoende native speakers die gediplomeerd taaldocent waren. Alles was aanwezig.’

In een jaar tijd werden alle congregaties in Nederland aangeschreven, evenals minister Joseph Luns van Buitenlandse Zaken. Dat ze begonnen met lessen voor volwassenen. Of ze nog mensen hadden die naar gebieden gingen waar Frans, Engels of Duits wordt gesproken? De eersten die in de cabines aanschoven, waren groepjes Afrikaanse meisjes, hier via Stichting Pro Afrika om een verpleegopleiding te volgen. Maar ook broeders, paters, zusters. Na een half jaar volgden de eerste ‘leken’; eerst vooral Vughtenaren, daarna uit heel het land.

‘Wie zich meldde, werd toegelaten’, verklaart zuster Annette. Enige voorwaarde: cursisten moesten een opleiding hebben gevolgd. ‘De opzet was (en is) een snelle, intensieve cursus. Als je niet kunt lezen of schrijven, of niet weet hoe je een zin moet ontleden, kun je niet meekomen.’

Toen de boodschap en het verzoek in Den Haag waren geland, ging het snel. Broeders en fraters maakten stilaan plaats voor diplomaten en ambassadeurs. Overigens wel tot teleurstelling van enkele zusters. Dit was toch niet het doel dat ze met het practicum voor ogen hadden gehad? Er werd binnen de congregatie regelmatig over gesproken, zegt zuster Annette. ‘Maar de realiteit was dat er steeds minder zusters en broeders intraden en dus uitgezonden konden worden.’

Vijftig jaar later is alles en niets veranderd. Wie een taal wil leren, gaat nog steeds ‘naar de nonnen’. Band- en cassetterecorders zijn vervangen door computers. Cursisten logeren niet meer in de villa – die werd in 1989 afgebroken – of bij gezinnen in Vught, maar worden ’s ochtends met een busje opgehaald bij plaatselijke hotels. 17,50 gulden betaalde je in 1964 voor een dagcursus. Nu leer je er Frans in vijf dagen, voor 3.350 euro. Oude stenen hebben plaatsgemaakt voor witte wanden en rozerode banken die in S-vormen door de hal kronkelen. De zusters, vereeuwigd op vergeelde zwart-witfoto’s, liggen gerangschikt in vitrines.

De stichting Saint Pierre Fourier (vernoemd naar de medestichter van de orde van Kanunnikessen) is als enige aandeelhouder nog altijd nauw verbonden met Regina Coeli, inmiddels al jaren een volledig commerciële instelling. Met zuster Annette als laatste, directe schakel. Ze woont op een kleine tien minuten lopen van het instituut en zit nog bij elke vergadering van de raad van commissarissen. ‘Een beetje als erfgename.’ Met het stichtingsbestuur ziet ze erop toe dat een deel van de winst aan ontwikkelingswerk wordt besteed.

‘Iedereen in onze communiteit was ontzettend trots op het instituut’, zegt ze. Weemoedig is ze dan ook niet. ‘Het is jammer dat het leven zoals wij dat geleefd hebben niet meer aantrekkelijk is. Maar wat wij zijn begonnen, gaat door. En daar gaat het om.’

Op de gang van de eerste verdieping, om de hoek van de sectie Spaans en Duits, houdt Pierre Fourier zijn rechterhand ter zegening in de lucht. Het grauwe, massieve beeld reisde met de eerste nonnen mee naar Vught. Jarenlang stond hij in de kloostertuin, nu vormt hij de achtergrond waartegen Ernesto de Mirando (42) een Engelse presentatie voorbereidt. Nieuwe baan als HR-directeur in Engeland, moet zijn ‘zakelijk Engels’ wat bijspijkeren. Dan ga je naar de nonnen hè. ‘Ze zijn toch een begrip.’ Dan: ‘Wist je dat er nog eentje schijnt rond te lopen?’

Voor dit artikel is gebruikgemaakt van het boek Regina Coeli. Klooster en meisjespensionaat in Vught 1903-1971 van Nel van der Heijden-Rogier.

KANUNNIKESSEN

De orde van Kanunnikessen van de heilige Augustinus, waartoe de nonnen van Vught behoorden, komt oorspronkelijk uit Frankrijk en is in 1597 opgericht door Pierre Fourier en Alix le Clerc. Hun doel: onderwijs voor meisjes. Als eind 19de eeuw anti-religieuzenwetten worden afgekondigd in Frankrijk, moeten de zusters vluchten en op zoek naar een nieuw onderkomen. Een aantal vestigt zich in Vught, waar ze op het landgoed Eikenheuvel een Franstalig meisjesinternaat beginnen. Niet veel later volgen een kleuterschool, basisschool en mms (nu het Maurick College). Vanaf het begin is de communiteit internationaal: de zusters komen uit landen als Frankrijk, Luxemburg, Zwitserland en Nederland. Tot in de jaren zestig is de voertaal daarom Frans. Op het hoogtepunt wonen er ongeveer vijftig zusters.

Contact

Wil je in contact met Eva komen? Stuur haar dan een bericht en ze zal z.s.m. reageren.

Not readable? Change text. captcha txt